Lake District 2016

Lake District 2016

donderdag 7 februari 2013

Natuur


Als ik in de natuur ben kan ik daarvan genieten. Vaak heeft dat ook een spirituele dimensie. Als ik in de bergen ben dan denk ik aan het majestueuze. Als ik een zonsondergang zie, dan ben ik onder de indruk van het feit dat God de zon iedere dag weer op laat komen.

Dat is niet de manier waarop Spinoza naar de natuur keek. Het is onmogelijk om in een paar zinnen zijn levenswerk "Ethica" te beschrijven. Geleerden zijn er al sinds het verscheen in 1678 over in discussie. Ruim voor die tijd al, in 1656, werd Spinoza op 23 jarige leeftijd in Amsterdam uit de Portugees-joodse synagoge verbannen vanwege zijn denkbeelden.

Spinoza was een rationalist, net als zijn tijdgenoot Descartes ("Ik denk dus ik ben"). In één van zijn meditaties had Descartes bewezen dat God bestaat. Hij baseerde zich daarbij op het zgn. ontologisch Godsbewijs van Anselmus van Canterbury uit 1077: God is datgene dan wat zich niets hogers denken laat. (Zie: "IQM").
Spinoza ging echter nog een stap verder. Op een wiskundige manier, met stellingen, axioma's en bewijzen, dacht hij in zijn Ethica na over God en de werkelijkheid, over de geest, emoties, het verstand en de vrijheid van de mens. Een paar citaten (Versie Boom 2012, vertaling Corinna Vermeulen):
Stelling 15: Alles wat is, is God; niets kan zonder God bestaan of begrepen worden.
God bestaat voor Spinoza noodzakelijkerwijs. De werkelijkheid bestaat. De werkelijkheid zou  niet bestaan zonder God.
Maar dan komt het. Het theologisch en filosofisch denken tot die tijd was voornamelijk gebaseerd op hetgeen Aristoteles al in 430 vC had bedacht. Alles is in beweging en heeft een oorzaak en gevolg. Als je teruggaat naar de oorsprong van alles wat beweegt, moet er iemand zijn geweest die het in gang heeft gezet. Voor de christelijke kerk was dat God. Daar dacht Spinoza anders over. God is weliswaar de eerste veroorzaker, maar God zelf is zijn eigen oorzaak.
Stelling 19: God oftewel al Gods attributen zijn eeuwig.
Stelling 20: Gods bestaan en zijn essentie zijn een en dezelfde.
Ofwel: God en werkelijkheid, God en natuur zijn hetzelfde. Hij werkt dat verder uit en komt dan nog in stelling 29 met een onderscheid tussen "naturende natuur" (vlg. schepper) en "genatuurde natuur" (vgl. het geschapen). Maar hij blijft volhouden: dat laatste zou er niet zijn als God er niet was. Dat is dus hetzelfde.
Voor Spinoza was er dus niet zoiets als een persoonlijke God, met gedachten en gevoelens, een schepper-God, die de wereld geschapen zou hebben. De wereld, de natuur is er gewoon, dat kun je zien, en dat noemt hij God. Daarmee is alles God en krijgt hij het verwijt van pantheïsme en zelfs van atheïsme, want zijn Godsbeeld was volkomen strijdig was met het christelijke Godsbeeld en het beeld van de Joden. Dus werd hij de synagoge uitgegooid.
Dit is nog maar het eerste deel van de Ethica. Er volgt nog veel meer, over goed en kwaad, over het vrij-denken van de mens, etc. Maar ik laat het hier maar even bij.

Wat ik van Spinoza's Ethica leer is, dat als ik weer in "de natuur" ben en ik kijk rond, ik niet alles voetstoots hoef aan te nemen. Dat ik er over mag nadenken.
Overigens is dit begrip natuur een ander begrip dan Spinoza bedoelde. Wat wij onder natuur verstaan zijn, eenvoudig gezegd, "de bloemetjes en de plantjes". Spinoza's begrip natuur omvatte de hele werkelijkheid. Maar, daar is ons begrip natuur wel onderdeel van.

Wat ik mis in de hele metafysica van Spinoza is het begrip "verwondering". Want hoe ingewikkeld je ook over God en zijn schepping kunt denken, het blijft een wonder als je kijkt naar alles wat er in de natuur bestaat, ontstaat, geboren wordt en leeft. Als je je dat bewust bent, dan kijk je anders naar bijvoorbeeld een prachtige regenboog boven een bevroren waddenmeertje op Terschelling:
Een teken van God, waarin mensen al duizenden jaren geloven.

1 opmerking:

Wietske zei

Prachtig stuk informatie! En ik ben het helemaal met je eens dat 'verwondering' tekort wordt gedaan.
Groet, Wietske